التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Imran ( The Famiy of Imran ) [42-48]

وَإِذْ قَالَتِ الْمَلَائِكَةُ يَا مَرْيَمُ إِنَّ اللَّهَ اصْطَفَاكِ وَطَهَّرَكِ وَاصْطَفَاكِ عَلَىٰ نِسَاءِ الْعَالَمِينَ ( 42 ) 

Wa-ith qalati almala-ikatuya maryamu inna Allaha istafaki watahharakiwastafaki AAala nisa-i alAAalameen

يَا مَرْيَمُ اقْنُتِي لِرَبِّكِ وَاسْجُدِي وَارْكَعِي مَعَ الرَّاكِعِينَ ( 43 ) 

Ya maryamu oqnutee lirabbiki wasjudeewarkaAAee maAAa arrakiAAeen

ذَٰلِكَ مِنْ أَنبَاءِ الْغَيْبِ نُوحِيهِ إِلَيْكَ ۚ وَمَا كُنتَ لَدَيْهِمْ إِذْ يُلْقُونَ أَقْلَامَهُمْ أَيُّهُمْ يَكْفُلُ مَرْيَمَ وَمَا كُنتَ لَدَيْهِمْ إِذْ يَخْتَصِمُونَ ( 44 ) 

Thalika min anba-i alghaybinooheehi ilayka wama kunta ladayhim ithyulqoona aqlamahum ayyuhum yakfulu maryama wamakunta ladayhim ith yakhtasimoon

إِذْ قَالَتِ الْمَلَائِكَةُ يَا مَرْيَمُ إِنَّ اللَّهَ يُبَشِّرُكِ بِكَلِمَةٍ مِّنْهُ اسْمُهُ الْمَسِيحُ عِيسَى ابْنُ مَرْيَمَ وَجِيهًا فِي الدُّنْيَا وَالْآخِرَةِ وَمِنَ الْمُقَرَّبِينَ ( 45 ) 

Ith qalati almala-ikatuya maryamu inna Allaha yubashshiruki bikalimatinminhu ismuhu almaseehu AAeesa ibnu maryama wajeehanfee addunya wal-akhirati waminaalmuqarrabeen

وَيُكَلِّمُ النَّاسَ فِي الْمَهْدِ وَكَهْلًا وَمِنَ الصَّالِحِينَ ( 46 ) 

Wayukallimu annasa feealmahdi wakahlan wamina assaliheen

قَالَتْ رَبِّ أَنَّىٰ يَكُونُ لِي وَلَدٌ وَلَمْ يَمْسَسْنِي بَشَرٌ ۖ قَالَ كَذَٰلِكِ اللَّهُ يَخْلُقُ مَا يَشَاءُ ۚ إِذَا قَضَىٰ أَمْرًا فَإِنَّمَا يَقُولُ لَهُ كُن فَيَكُونُ ( 47 ) 

Qalat rabbi anna yakoonu leewaladun walam yamsasnee basharun qala kathaliki Allahuyakhluqu ma yashao itha qada amranfa-innama yaqoolu lahu kun fayakoon

وَيُعَلِّمُهُ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ وَالتَّوْرَاةَ وَالْإِنجِيلَ ( 48 ) 

WayuAAallimuhu alkitaba walhikmatawattawrata wal-injeel

التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Imran ( The Famiy of Imran ) [33-37]

إِنَّ اللَّهَ اصْطَفَىٰ آدَمَ وَنُوحًا وَآلَ إِبْرَاهِيمَ وَآلَ عِمْرَانَ عَلَى الْعَالَمِينَ ( 33 ) 

Inna Allaha istafa adamawanoohan waala ibraheema waala AAimranaAAala alAAalameen

ذُرِّيَّةً بَعْضُهَا مِن بَعْضٍ ۗ وَاللَّهُ سَمِيعٌ عَلِيمٌ ( 34 ) 

Thurriyyatan baAAduhamin baAAdin wallahu sameeAAun AAaleem

إِذْ قَالَتِ امْرَأَتُ عِمْرَانَ رَبِّ إِنِّي نَذَرْتُ لَكَ مَا فِي بَطْنِي مُحَرَّرًا فَتَقَبَّلْ مِنِّي ۖ إِنَّكَ أَنتَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ ( 35 ) 

Ith qalati imraatu AAimranarabbi innee nathartu laka ma fee batnee muharraranfataqabbal minnee innaka anta assameeAAu alAAaleem

فَلَمَّا وَضَعَتْهَا قَالَتْ رَبِّ إِنِّي وَضَعْتُهَا أُنثَىٰ وَاللَّهُ أَعْلَمُ بِمَا وَضَعَتْ وَلَيْسَ الذَّكَرُ كَالْأُنثَىٰ ۖ وَإِنِّي سَمَّيْتُهَا مَرْيَمَ وَإِنِّي أُعِيذُهَا بِكَ وَذُرِّيَّتَهَا مِنَ الشَّيْطَانِ الرَّجِيمِ ( 36 ) 

Falamma wadaAAat-ha qalatrabbi innee wadaAAtuha ontha wallahuaAAlamu bima wadaAAat walaysa aththakarukalontha wa-innee sammaytuha maryamawa-innee oAAeethuha bika wathurriyyatahamina ashshaytani arrajeem

فَتَقَبَّلَهَا رَبُّهَا بِقَبُولٍ حَسَنٍ وَأَنبَتَهَا نَبَاتًا حَسَنًا وَكَفَّلَهَا زَكَرِيَّا ۖ كُلَّمَا دَخَلَ عَلَيْهَا زَكَرِيَّا الْمِحْرَابَ وَجَدَ عِندَهَا رِزْقًا ۖ قَالَ يَا مَرْيَمُ أَنَّىٰ لَكِ هَٰذَا ۖ قَالَتْ هُوَ مِنْ عِندِ اللَّهِ ۖ إِنَّ اللَّهَ يَرْزُقُ مَن يَشَاءُ بِغَيْرِ حِسَابٍ ( 37 ) 

Fataqabbalaha rabbuhabiqaboolin hasanin waanbataha nabatan hasananwakaffalaha zakariyya kullama dakhalaAAalayha zakariyya almihraba wajadaAAindaha rizqan qala ya maryamu annalaki hatha qalat huwa min AAindi Allahi innaAllaha yarzuqu man yashao bighayri hisab

التصنيفات
غير مصنف

Surah At-Tahrim ( The Prohibition ) [12]

وَمَرْيَمَ ابْنَتَ عِمْرَانَ الَّتِي أَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيهِ مِن رُّوحِنَا وَصَدَّقَتْ بِكَلِمَاتِ رَبِّهَا وَكُتُبِهِ وَكَانَتْ مِنَ الْقَانِتِينَ ( 12 ) 

En Maria, de dochter van Imram, die hare kuischheid bewaarde, en in wier boezem wij onzen geest bliezen, en die in de woorden van haren Heer en in zijne schriften geloofde, en vroom en gehoorzaam was.

التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Mu’minoon ( The Believers ) [50]

وَجَعَلْنَا ابْنَ مَرْيَمَ وَأُمَّهُ آيَةً وَآوَيْنَاهُمَا إِلَىٰ رَبْوَةٍ ذَاتِ قَرَارٍ وَمَعِينٍ ( 50 ) 

En wij bestemden den zoon van Maria en zijne moeder tot een teeken, en wij bereidden een verblijf voor hen, op een verheven gedeelte der aarde , zijnde een plaats van vrede en zekerheid, en door stroomende bronnen bevochtigd.

التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Anbiya ( The Prophets ) [91]

وَالَّتِي أَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيهَا مِن رُّوحِنَا وَجَعَلْنَاهَا وَابْنَهَا آيَةً لِّلْعَالَمِينَ ( 91 ) 

En gedenk haar die hare maagdelijkheid bewaarde, en welke wij van onzen geest inbliezen, terwijl wij haar en haren zoon als een teeken voor alle schepselen instelden.

التصنيفات
غير مصنف

Surah Maryam ( Mary ) [16-35]

وَاذْكُرْ فِي الْكِتَابِ مَرْيَمَ إِذِ انتَبَذَتْ مِنْ أَهْلِهَا مَكَانًا شَرْقِيًّا ( 16 ) 

Herdenk in het boek van den Koran het verhaal van Maria, toen zij zich van haar gezin naar eene plaats ten Oosten verwijderde.

فَاتَّخَذَتْ مِن دُونِهِمْ حِجَابًا فَأَرْسَلْنَا إِلَيْهَا رُوحَنَا فَتَمَثَّلَ لَهَا بَشَرًا سَوِيًّا ( 17 ) 

En een sluier nam, om zich aan de blikken van anderen te onttrekken. Wij zonden onzen geest Gabriël tot haar, en hij verscheen haar in de gedaante van een volmaakt mensch.

قَالَتْ إِنِّي أَعُوذُ بِالرَّحْمَٰنِ مِنكَ إِن كُنتَ تَقِيًّا ( 18 ) 

Zij zeide: Ik zoek eene schuilplaats bij den genadigen God, opdat hij mij tegen u verdedige. Indien gij hem vreest zult gij mij niet naderen.

قَالَ إِنَّمَا أَنَا رَسُولُ رَبِّكِ لِأَهَبَ لَكِ غُلَامًا زَكِيًّا ( 19 ) 

Hij antwoordde: Waarlijk, ik ben de boodschapper van uwen Heer, en ik ben gezonden om u een heiligen zoon te geven.

قَالَتْ أَنَّىٰ يَكُونُ لِي غُلَامٌ وَلَمْ يَمْسَسْنِي بَشَرٌ وَلَمْ أَكُ بَغِيًّا ( 20 ) 

Zij zeide: Hoe zal ik een zoon hebben; geen man heeft mij aangeraakt, en ik ben geene ontuchtige vrouw.

قَالَ كَذَٰلِكِ قَالَ رَبُّكِ هُوَ عَلَيَّ هَيِّنٌ ۖ وَلِنَجْعَلَهُ آيَةً لِّلنَّاسِ وَرَحْمَةً مِّنَّا ۚ وَكَانَ أَمْرًا مَّقْضِيًّا ( 21 ) 

Gabriël hernam: Zoo zal het zijn. Uw Heer zeide: Dit is mij gemakkelijk, en wij zullen het doen, ten einde hem tot een teeken voor de menschen en tot eene genade van ons te doen zijn. Het is eene besloten zaak.

فَحَمَلَتْهُ فَانتَبَذَتْ بِهِ مَكَانًا قَصِيًّا ( 22 ) 

Zij ontving hem dus, en zij verwijderde zich, met hem in haren schoot, naar eene afgelegen plaats.

فَأَجَاءَهَا الْمَخَاضُ إِلَىٰ جِذْعِ النَّخْلَةِ قَالَتْ يَا لَيْتَنِي مِتُّ قَبْلَ هَٰذَا وَكُنتُ نَسْيًا مَّنسِيًّا ( 23 ) 

En de pijnen der geboorte overvielen haar nabij den stam van een palmboom. Zij zeide: God gave dat ik vóór dit oogenblik ware gestorven; dat ik vergeten en in vergetelheid verloren ware.

فَنَادَاهَا مِن تَحْتِهَا أَلَّا تَحْزَنِي قَدْ جَعَلَ رَبُّكِ تَحْتَكِ سَرِيًّا ( 24 ) 

En hij die beneden haar was, riep haar toe, zeggende: Wees niet bedroefd! God heeft eene beek aan uwe voeten doen stroomen.

وَهُزِّي إِلَيْكِ بِجِذْعِ النَّخْلَةِ تُسَاقِطْ عَلَيْكِ رُطَبًا جَنِيًّا ( 25 ) 

Schudt den stam van den palmboom, en rijpe dadels zullen op u nedervallen.

فَكُلِي وَاشْرَبِي وَقَرِّي عَيْنًا ۖ فَإِمَّا تَرَيِنَّ مِنَ الْبَشَرِ أَحَدًا فَقُولِي إِنِّي نَذَرْتُ لِلرَّحْمَٰنِ صَوْمًا فَلَنْ أُكَلِّمَ الْيَوْمَ إِنسِيًّا ( 26 ) 

Eet en drink en stel uw hart gerust. Indien gij een man ziet die u ondervraagt. Zeg dan: Waarlijk, ik heb den Barmhartige een vasten toegewijd, zoodat ik dezen dag volstrekt niet tot een man spreken zal.

فَأَتَتْ بِهِ قَوْمَهَا تَحْمِلُهُ ۖ قَالُوا يَا مَرْيَمُ لَقَدْ جِئْتِ شَيْئًا فَرِيًّا ( 27 ) 

Zij bracht het kind tot haar volk, hem in hare armen dragende. En zij zeiden tot haar: O Maria! gij hebt eene vreemde zaak bedreven.

يَا أُخْتَ هَارُونَ مَا كَانَ أَبُوكِ امْرَأَ سَوْءٍ وَمَا كَانَتْ أُمُّكِ بَغِيًّا ( 28 ) 

O Zuster van Aäron! uw vader was geen slecht man, en uwe moeder geen ontuchtige vrouw.

فَأَشَارَتْ إِلَيْهِ ۖ قَالُوا كَيْفَ نُكَلِّمُ مَن كَانَ فِي الْمَهْدِ صَبِيًّا ( 29 ) 

Maar zij maakte teekenen tot het kind om hun te antwoorden. En zij zeiden: Hoe kunnen wij tot hem spreken, die nog een kind in de wieg is?

قَالَ إِنِّي عَبْدُ اللَّهِ آتَانِيَ الْكِتَابَ وَجَعَلَنِي نَبِيًّا ( 30 ) 

Daarop zeide het kind: Waarlijk, ik ben Gods dienaar; hij heeft mij het boek gegeven en mij tot een profeet gemaakt.

وَجَعَلَنِي مُبَارَكًا أَيْنَ مَا كُنتُ وَأَوْصَانِي بِالصَّلَاةِ وَالزَّكَاةِ مَا دُمْتُ حَيًّا ( 31 ) 

En hij heeft gewild, dat ik gezegend zou zijn, overal waar ik mij ook zou mogen bevinden; hij heeft mij bevolen, het gebed in acht te nemen en aalmoezen te geven, zoo lang ik zal leven.

وَبَرًّا بِوَالِدَتِي وَلَمْ يَجْعَلْنِي جَبَّارًا شَقِيًّا ( 32 ) 

Hij heeft mij gehoorzaam omtrent mijne moeder gemaakt en hij zal mij niet trotsch of ellendig doen worden.

وَالسَّلَامُ عَلَيَّ يَوْمَ وُلِدتُّ وَيَوْمَ أَمُوتُ وَيَوْمَ أُبْعَثُ حَيًّا ( 33 ) 

Vrede zij op mij, den dag, waarop ik werd geboren en den dag waarop ik zal sterven, en den dag, waarop ik tot het leven zal worden opgewekt.

ذَٰلِكَ عِيسَى ابْنُ مَرْيَمَ ۚ قَوْلَ الْحَقِّ الَّذِي فِيهِ يَمْتَرُونَ ( 34 ) 

Dit was Jezus de zoon van Maria, die het woord der waarheid zou spreken, waaromtrent zij twijfelen.

مَا كَانَ لِلَّهِ أَن يَتَّخِذَ مِن وَلَدٍ ۖ سُبْحَانَهُ ۚ إِذَا قَضَىٰ أَمْرًا فَإِنَّمَا يَقُولُ لَهُ كُن فَيَكُونُ ( 35 ) 

Het is niet passend voor God dat hij een zoon zou hebben; zulk eene lastering zij verre van hem. Als hij over iets besluit zegt hij slechts: Wees! en het is.

التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Maidah ( The Table spread with Food ) [116]

وَإِذْ قَالَ اللَّهُ يَا عِيسَى ابْنَ مَرْيَمَ أَأَنتَ قُلْتَ لِلنَّاسِ اتَّخِذُونِي وَأُمِّيَ إِلَٰهَيْنِ مِن دُونِ اللَّهِ ۖ قَالَ سُبْحَانَكَ مَا يَكُونُ لِي أَنْ أَقُولَ مَا لَيْسَ لِي بِحَقٍّ ۚ إِن كُنتُ قُلْتُهُ فَقَدْ عَلِمْتَهُ ۚ تَعْلَمُ مَا فِي نَفْسِي وَلَا أَعْلَمُ مَا فِي نَفْسِكَ ۚ إِنَّكَ أَنتَ عَلَّامُ الْغُيُوبِ ( 116 ) 

En als God tot Jezus zal zeggen: O Jezus, zoon van Maria! hebt gij tot de menschen gezegd: Neemt mij en mijne moeder als twee goden naast God? zal hij antwoorden: Geloofd zijt gij: verre zij het het van mij, te zeggen wat niet waar is; indien ik dit had gezegd, zoudt gij het zekerlijk weten; gij weet wat in mij is, maar ik weet niet wat in u is; want gij kent alle geheimen.

التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Maidah ( The Table spread with Food ) [110]

إِذْ قَالَ اللَّهُ يَا عِيسَى ابْنَ مَرْيَمَ اذْكُرْ نِعْمَتِي عَلَيْكَ وَعَلَىٰ وَالِدَتِكَ إِذْ أَيَّدتُّكَ بِرُوحِ الْقُدُسِ تُكَلِّمُ النَّاسَ فِي الْمَهْدِ وَكَهْلًا ۖ وَإِذْ عَلَّمْتُكَ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ وَالتَّوْرَاةَ وَالْإِنجِيلَ ۖ وَإِذْ تَخْلُقُ مِنَ الطِّينِ كَهَيْئَةِ الطَّيْرِ بِإِذْنِي فَتَنفُخُ فِيهَا فَتَكُونُ طَيْرًا بِإِذْنِي ۖ وَتُبْرِئُ الْأَكْمَهَ وَالْأَبْرَصَ بِإِذْنِي ۖ وَإِذْ تُخْرِجُ الْمَوْتَىٰ بِإِذْنِي ۖ وَإِذْ كَفَفْتُ بَنِي إِسْرَائِيلَ عَنكَ إِذْ جِئْتَهُم بِالْبَيِّنَاتِ فَقَالَ الَّذِينَ كَفَرُوا مِنْهُمْ إِنْ هَٰذَا إِلَّا سِحْرٌ مُّبِينٌ ( 110 ) 

Als God zal zeggen: o Jezus! zoon van Maria: gedenk mijne gunst omtrent u en omtrent uwe moeder, toen ik u sterkte met den heiligen geest, opdat gij tot de menschen in hunne wieg zoudt spreken, en toen gij zijt opgegroeid. En toen ik u de schrift onderwees en wijsheid, en de wet en het evangelie; en toen gij, door mijn verlof, slijk in den vorm van een vogel hebt gebracht, en dat gij er in hebt geblazen en dat het door mijn verlof een vogel werd, en dat gij een blindgeborene en een melaatsche door mijn verlof hebt genezen, en toen gij, door mijn verlof, de dooden hunne graven deedt verlaten, en toen ik de kinderen Israëls terug hield u te dooden, toen gij met duidelijke wonderen tot hen waard gekomen en sommigen van hen, die niet geloofden, zeiden: Dit is slechts tooverij

التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Maidah ( The Table spread with Food ) [75]

مَّا الْمَسِيحُ ابْنُ مَرْيَمَ إِلَّا رَسُولٌ قَدْ خَلَتْ مِن قَبْلِهِ الرُّسُلُ وَأُمُّهُ صِدِّيقَةٌ ۖ كَانَا يَأْكُلَانِ الطَّعَامَ ۗ انظُرْ كَيْفَ نُبَيِّنُ لَهُمُ الْآيَاتِ ثُمَّ انظُرْ أَنَّىٰ يُؤْفَكُونَ ( 75 ) 

Christus, de zoon van Maria, is niets meer dan een apostel: andere apostels zijn hem voorafgegaan, en zijne moeder was eene vrouw van waarheid. Zij beiden gebruikten voedsel. Gij ziet hoe wij de teekenen Gods onder hen openbaarden, en ziet dan hoe zij zich afwenden.

التصنيفات
غير مصنف

Surah Al-Maidah ( The Table spread with Food ) [17]

لَّقَدْ كَفَرَ الَّذِينَ قَالُوا إِنَّ اللَّهَ هُوَ الْمَسِيحُ ابْنُ مَرْيَمَ ۚ قُلْ فَمَن يَمْلِكُ مِنَ اللَّهِ شَيْئًا إِنْ أَرَادَ أَن يُهْلِكَ الْمَسِيحَ ابْنَ مَرْيَمَ وَأُمَّهُ وَمَن فِي الْأَرْضِ جَمِيعًا ۗ وَلِلَّهِ مُلْكُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَا بَيْنَهُمَا ۚ يَخْلُقُ مَا يَشَاءُ ۚ وَاللَّهُ عَلَىٰ كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ ( 17 ) 

Zij, die zeggen, dat Christus, de zoon van Maria, God is, zijn ongeloovigen. Zeg hun: Wie zou God kunnen tegengaan, indien het hem behaagt had Christus, den zoon van Maria, en zijne moeder en al, die op de aarde zijn, te verdelgen? Want Gode behoort het koninkrijk des hemels en der aarde, en wat daar tusschen is; hij schept wat hem behaagt, en God is almachtig.